In het gebied is aardewerk gevonden uit late middeleeuwen (A: 1050-1250 n.C.). Aangezien jonger aardewerk uit de sporen ontbreekt, is het terrein vervolgens verlaten. Het aardewerk betreft doorsnee huishoudelijk afval, waaronder vooral veel fragmenten van kookpotten (met roetsporen) en (tuit)potten voor opslag. Twee spinstenen duiden erop dat de bewoners zelf hun garen en textiel produceerden.
Het overgrote deel van de sporen betrof kuilen. De aanwezigheid van dorsafval in de kuilen impliceert dat in ieder geval gerst, en mogelijk andere granen, lokaal verbouwd en verwerkt werden. Ook werden er erwten en mogelijk voederwikke verbouwd. De resultaten van de macrobotanische analyse laten zien dat het gebied een open landschap moet zijn geweest. De vegetatie groeide op een vochtige, voedselrijke bodem. Hier en daar kan er een struik of fruitboom hebben gestaan, voor consumptie door de bewoners. Ook waren er indicaties voor de aanwezigheid van een sloot.
Tijdens het onderzoek is slechts een deel van deze vindplaats opgegraven, waarbij waarschijnlijk de randzone van een erf is aangetroffen. De daadwerkelijke bebouwing van het erf bevindt zich
vermoedelijk buiten het nu opgegraven gedeelte. Het gebied is waarschijnlijk slechts maximaal enkele eeuwen in gebruik geweest. De reden hiervoor is waarschijnlijk de ongelukkige ligging op een helling waarbij men last kreeg van erosie als gevolg van akkeren.
De laatste jaren zijn in Zuid-Limburg meerdere vindplaatsen op locaties aangetroffen waar ze in eerste instantie niet verwacht werden, zoals op erosiegevoelige hellingen (zie Valkenburg aan de Kei) en nu de huidige locatie bij Oirsbeek. Ondanks de potentieel grote overlast van hellingerosie, boden de genoemde locaties blijkbaar toch dermate veel voordelen dat er wel gebruik van is gemaakt door de mens. De onverwachte vondst van een middeleeuwse vindplaats bij Oirsbeek voegt een nieuw hoofdstuk toe aan onze kennis van de ontginning en het gebruik van het Zuid-Limburgse lösslandschap door de mens.